Meisje: "Doe er maar twee harings bij."
e haring
zelfst.naamw. (m.)| Uitspraak: | [ˈharɪŋ] |
| Verbuigingen: | haring|en (meerv.) |
1) in Nederland als voedsel populaire zeevis
| Voorbeelden: | `een zoute haring met ui eten`, `gebakken haring` | |
| nieuwe haring | (haring van de nieuwe vangst) `de koningin het eerste vaatje nieuwe haring aanbieden` |
2) pen die je in de grond steekt om iets vast te zetten
| Voorbeelden: | `de tent vastzetten met haringen`, `je boot aan de kant vastleggen met twee haringen` |
