Vandaag 2 woorden: billenlikken en twirlen.

Juffrouw Hazes heeft het in het kwaliteitsblad Party over billenlikken.
Als je dat woord googelt dan wordt meteen hielenlikken gesuggereerd. Billenlikken en billenlikker lijken me een taalkundige vergissing. Ze bedoelde kontlikken en kontlikker (slijmen, in de gunst willen komen). Of kende ze toch vaag het woord hielenlikker (slijmer).
Mijn vraag: is billenlikken gewoon fout? Wie gebruikt het wel eens?
Mijn tweede woord is 'twirlen'.
Ik had ooit - als docent Nederlands- een lang, blond, rondborstig meisje van 17 jaar in de klas. Typisch exemplaar van dom blondje. Ze kwam uit een Leidse volkswijk. We spreken over begin jaren '80. Thea heette ze, een schat, met het hart op de tong. Ze sprak heel erg Leids, maar dan ook heel erg.
Op een dag bleef ze na de les even na en zat met die eindeloze blote benen en kort gerokt tegenover me op een tafeltje en vertelde over haar grote hobby TWIRLEN. Ze vertelde dat ze met haar Twirl-groep naar Amerika ging, ze was er heel goed in. In dat twirlen, waar ik nog nooit van gehoord had.
Sindsdien is dat woord twirlen onlosmakelijk verbonden met Thea B. die het werkwoord uitsprak als twuwwe, met/zonder Leidse s. Je moet het horen om het te geloven.
(Gek he, dat ik dit woord in mijn leven nooit heb gebruikt. Ik voetbalde, twirlde nooit.)
twirlen
|
jongleren
(door majorettes)
|
ik
twirl, jij/hij twirlt
|
jij/hij
twirlde
|
getwirld
|